Brein experiment opzetten deel 1

Pagina top navigatie elementen

Hoe leert het brein taal, lezen en rekenen?

Experiment opzetten deel 1

Transcript

LEERKRACHT: Jullie krijgen straks allemaal een werkblad, en waar je samen met je werk.. met je groepje ga je dat werkblad invullen. Nou je hebt net allemaal met die tekstjes en met het experiment heb je ideeën opgedaan en vragen gekregen. En nu kun je gaan vragen van nou, wat vond ik nou lastig, welke opgave of welke tekst, en waardoor komt dat nou? En dan kun je een hele algemene vraag gaan stellen van nou hoe werkt dat nou in de hersenen? Hè dat is natuurlijk een heel moeilijk te beantwoorden vraag. Dus, je moet hele specifieke vragen gaan stellen. Ik geef een voorbeeldje uit mijn eigen onderzoek. Aan heel veel horende en heel veel dove kinderen hebben we allemaal van dit soort opgaven gegeven. Het woord fietsen gewoon, en dan moeten ze aangeven op welk plaatje iemand aan het fietsen is. En dan aan het einde, na bijvoorbeeld 40 van die opgaven kunnen we kijken van, hadden de dove kinderen maken nou meer fouten dan de horende kinderen of niet? Nou en als dat zo is, dan zou je kunnen denken, dat ze achterliggen met lezen omdat ze minder woorden kennen. Dus daarom ook aan jullie de vraag om een beetje te kijken van wat je nou hebt opgeschreven en wat je daarstraks hebt gedaan, om daar eens een vraag te bedenken die je zelf echt kunt gaan onderzoeken.
LEERLING: Een rijtje met plussommen en dan nemen we de tijd op, en een rijtje meer keersommen maar die mag je dan nog niet zien, en daarna dan neem je ook de tijd op.
LEERLING: Ja.
LEERLING: En het gemiddelde uitrekenen.
LEERLING: En een rijtje min.
LEERKRACHT: Of kunnen kinderen woorden die ze nog niet kennen, zoals deze, hè, eh minder makkelijk onthouden dan woorden die ze wel kennen, zoals vis. Zie je dat? Nou dat soort vragen kun je dus stellen. En dat kun je heel makkelijk onderzoeken. Ja?
LEERLING: Eh minder woorden weten dan ik. Bijvoorbeeld.
LEERLING: Dat komt omdat jij langer leert. Omdat jij langer bestaat, krijg je meer woorden binnen.
LEERLING: Ja maar hij heeft dyslexie met lezen sowieso. Dus.
LEERLING: Ja oké, maar als je dyslexie hebt, als je dyslexie hebt heeft dat niets met je woordenschat te maken.

LEERLING: Misschien deze.
LEERLING: Hoe lang doen kinderen over keersommen en hoe lang over plussommen?
LEERLING: Nee, wij doen een andere.

LEERLING: We moeten 3 tekstjes maken.
LEERLING: Oh wacht…

LEERLING: Ik denk dat het ‘t beste helpt als je heel vaak ehm, als we wat meer testjes doen, en dan het gemiddelde daar kijken we dan naar.
LEERLING: Oké, dan gaan we bijvoorbeeld omstebeurt iets van, van ehm ‘Jan loopt over de stoep’. En dan gaan we kijken hoe lang ieder erover doet en dan…
LEERLING: Ja maar het ligt ook aan de pennen. Moet iedereen dezelfde pen hebben.
LEERLING: Ja. Of met een potlood dan. Maar ik heb geen fijn potlood, dit is een heel irritant schrijfpotlood.

LEERLING: Een gedicht maar dan zo lang. Ofzo. Dat ligt eraan hoe ze het onthouden, zo lang. Kunnen mensen beter, eh sneller reageren op plussommen of op minsommen?
LEERLING: Ja.

LEERKRACHT: Je vertelde net: we hebben allemaal kinderen nodig?
LEERLING: Kinderen en een blaadje met sommen.
LEERKRACHT: En een blaadje…
LEERLING: En een stopwatch.
LEERKRACHT: En een stopwatch, heel goed. Nou kan je dat allemaal hier invullen, en dan hoeveel tijd je daarvoor nodig hebt. Maar ik weet niet, jullie kunnen deze vraag gewoon als onderzoeksvraag (…) oké?
LEERLING: Maar kunnen we dan ook gewoon zo een pijl zetten?
LEERKRACHT: Ja hoor, is goed. Maar en wat denken jullie, in welke sommen zijn kinderen beter?
LEERLING: Ik denk keer, want…
LEERLING: Ja keer want die leer je al, die leer je al heel vroeg.
LEERLING: Ja, die leerde ik al in groep 4.

Omschrijving

Er wordt uitgelegd wat de criteria zijn van een goede onderzoeksvraag. In kleine groepjes zetten de leerlingen één van de bedachte vragen om naar een onderzoeksvraag. Ze hanteren hierbij verschillende complexe cognitieve taalfuncties. Voor tips hoe je het gebruik van deze taalfuncties kunt stimuleren, klik je hier.

Lesbeschrijving gehele lessenserie Hoe leert het brein taal, lezen en rekenen?

Deze lessenserie is ontworpen en uitgevoerd in samenwerking met het Wetenschapsknooppunt van de Radboud Universiteit NIjmegen (WKRU).

Kijkwijzer

1) Hoor je hoe de leerlingen in dit fragment veel hardop redeneren en hierbij verschillende complexe taalfuncties gebruiken. Voorbeelden van complexe taalfuncties zijn oorzaak-gevolgrelaties leggen (2:03 en 2:44).

2) De leerkracht in dit fragment stelt een aantal vragen die in verschillende mate taal uitlokken bij de leerlingen. Vergelijk de reacties van de leerlingen op de vraag ´Kunnen woorden die ze niet kennen, zoals deze, makkelijker herkennen dan woorden die ze wel kennen?´ (1:42) en op de vraag ´Wat denken jullie, in welke sommen zijn kinderen beter?´ (3:48). Zie je het verschil in de hoeveelheid taal die de vragen uitlokken?

lesfasen